21.7.14

Ik geloof want ik wil

8. Dat is het aantal uren slaap dat ik gemiddeld nodig heb om normaal te functioneren, vriendelijk en liefhebbend te zijn, en mensen die mij niet aanstaan niet te vermoorden. Geen paniek hoor, ik overleef ook wel op 6, 5 of misschien af en toe zelfs 4 uur slaap, dan ben ik gewoon ietsje minder enthousiast. Helaas heb ik dit weekend eigenlijk gewoon een nacht overgeslagen. Niet omdat ik daar zin in had, wel omdat een speling van het lot mijn geplande logies een beetje ophield, tot ik eigenlijk al beter de eerste trein kon nemen naar de plek van mijn ochtendafspraak. Zo gedacht, zo gedaan, gelukkig had ik aangenaam gezelschap dat er ook voor zorgde dat ik niet in slaap viel op de trein en dat mij in het eindstation nog een uurtje kon vergezellen, terwijl ik wachtte tot het tijd was voor de bewuste ochtendafspraak. Maar goed, mijn verhaal begint die ochtend, in het station, op het moment dat mijn gezelschap vertrok. Het moment dat ik compleet uitgeput, onderuitgezakt in een veel te harde stationsstoel hang en mijn lichaamstaal 'laat mij allemaal gerust, tenzij ge koffie bij hebt' uitschreeuwt. Ik ben nogal expressief, maar dat komt niet altijd over.

Want op dat moment hoor ik van het vrouwtje dat al een half uur zat te wachten op een paar stoelen van mij. "Mag ik eens wat vragen?" Uitgeput of niet, ik blijf een beleefd meisje, dus ja natuurlijk, mocht zij eens wat vragen. Of ik wist dat het Koninkrijke Gods al 100 jaar bestaat? Kijk, zo geraak ik in de war, want ten eerste was ik er niet eens van op de hoogte dat zoiets bestond en ten tweede heb ik niets gemerkt van de eventuele jubleumfestiviteiten die wel op zijn plaats zijn bij een honderdjarig bestaan, dus ofwel was dit een strikvraag, ofwel feest het Koninkrijke God op een serene, bescheiden manier ergens in de undergrounds. Mond vol tanden dus. Gelukkig had de dame nog genoeg wetenschap in haar hoofd om de ontstane stilte naadloos op te vullen. Want dat er over een aantal jaren geen pijn meer zou zijn, geen lijden, geen sterfte, alleen nog maar geluk. En of ik daarin geloofde? Verward of niet, ik blijf een beleefd meisje, dus zei ik -nog steeds in de war, uiteraard- nee. Want een toekomst met alleen maar geluk zou saai zijn en bovendien zouden we van de aarde vallen als niemand meer zou sterven, maar uiteraard zou iedereen wel blijven kweken, want ja, kinderen maken hun ouders wel heel gelukkig (dat doe ik toch), en geluk is waar het om draait.

Het vrouwtje leek mijn antwoord niet te begrijpen, keek mij aan alsof ik heel erg dom was en wat toen volgde verdient een plek in de top 10 van gekste vragen die me ooit gesteld werden: "Geloof jij in de regen dan, mevrouw?" Jongens, echt, als ik eerder geweten had dat dat gewoon een kwestie van geloven is, dan had ik echt wat harder mijn best gedaan om er niet in te geloven hoor, dat had mij alvast een paar onaangename uitglijpartijen bespaard dit weekend. Ik vrees dat er toen -gedreven door de shock van dit nieuwe natuurkundige inzicht en een beetje de vermoeidheid- een iets minder beleefde "hier heb ik echt geen zin in" aan mijn mond ontsnapte, maar het mevrouwtje geloofde daar niet in denk ik, want ze bleef onverstoord doorgaan en concludeerde dan maar dat ik geen wereld met alleen geluk wilde, conform de voorgaande regentheorie 'ik geloof want ik wil'. Zo veel nieuwe inzichten en ook een beetje haar beschuldigende toon -ik ben ten slotte de oorzaak van de regen- moeten mijn beleefdheid helemaal verdrongen hebben, want vanaf dat moment ben ik beginnen negeren. Als ik er maar hard genoeg in geloofde zou ze wel ophouden, toch? En ja hoor, de kracht van het geloof heeft zich daar ter plekke bewezen, want na nog wat binnensmonds gemompel dat toch net luid genoeg was om mijn ongelovige oren te bereiken werd het weer stil. Ik denk dat ze niet meer geloofde in me.

Sorry voor die regen,
L

11.7.14

These are a few of my least favorite things

Had ik hier al eens vermeld dat ik vroeger heel erg bang was van vuurwerk? Zo ja, goed, dan weten jullie dat, zo nee: vroeger was ik heel erg bang van vuurwerk. Bij vuurwerk binnen een straal van 5 kilometer ging ik steevast heel hard huilen en ergens in een hoekje zitten tot het over was. En dan zwolg ik in onbegrip voor mensen die vuurwerk gingen opzoeken om er naar te gaan kijken, waarmee ik mijn familie bedoel. Bah, knallen, bah, lichtflitsen. Daarmee hangt samen dat ik ook geen echte onweerfan was. Nog meer onbegrip dus, voor mensen die zelfs naar onweer stonden te kijken (ja, Frank Deboosere, ik heb het over jou). Bah, nog hardere knallen, bah, nog fellere lichtflitsen.

Nu dacht ik, heden ten dage, dat ik daar wel over was. Met vuurwerk heb ik inderdaad minder moeite, dat is al bewezen -want je kan simpelweg niet in Lier wonen en Nieuwjaar vieren met een irrationele vuurwerkangst-, al ga ik het nog altijd niet vrijwillig opzoeken en zweer ik plechtig het ook nooit zelf af te steken. Ook vuurwerkstokjes kunnen bij mij op niet al te veel (lees: geen) enthousiasme rekenen, want ondanks het feit dat dat niet knalt zijn die vonken mij veel te dichtbij. Bon, vuurwerk, daar kan ik dus tegenwoordig tegen. En ik dacht dat dat voor onweer ook gold, tot vannacht. Ik vermoed dus eigenlijk dat ik met m'n slaapkop door elk onweer de laatste jaren ben heen geslapen. Tot vannacht. De nacht waarop Amsterdam onophoudelijk verlicht werd door bliksemschichten, als een klaslokaal waarin alle tl-lampen tegelijkertijd bijna kapot zijn, maar toch nog hun best doen om in leven te blijven. De nacht waarop bij elke donderslag een honderdtal vredig slapende stadsmensen opeens klaarwakker rechtop in bed zaten tot uiteindelijk heel de stad wakker was. De nacht waarop zelfs ik, slaper der slapers, niet door het onweer sliep.

Ik had fout gedacht. Ik heb nog steeds een gloeiende hekel aan onweer. Minstens een kwartier heb ik hier liggen staren naar mijn raam, zonder te durven bewegen, met in mijn hoofd alle noodscenario's die konden gebeuren. 'Wat als de bliksem zou inslaan en ons gebouw in brand zou vliegen? Eerst de badjas aandoen voor ik naar buiten ging? Maar die is in no time toch doorweekt, dus dat heeft niet veel zin. God, ik wou dat ik die regenjas had gekocht waarover ik vorige week in de winkel zo twijfelde, dan had ik iets om aan te doen bij de ongetwijfeld aankomende evacuatie!', en dat in alle mogelijke vormen, kleuren, geuren. Terwijl ik onophoudelijk pogingen deed om de seconden tussen bliksem en donder te tellen, want onmogelijk was, want ik kon ook niet ontcijferen welke lichtflits nu bij welke donderslag hoorde. Bovendien zou ik niet ver geraakt zijn, want de donder bezorgde mij een onophoudelijke, concentratieverslechterende bibber en bij elke bliksemschicht plakte ik zo goed als tegen mijn plafond. En we hebben een hoog plafond hier. Niet dat ik overigens iets geweest zou zijn met dat aantal seconden, want ik vergeet steeds wat dat betekent, maar het is een vorm van bezigheidstherapie.

Maar naast rampenscenario's bedenken en seconden tellen heeft er zich in mijn hoofd ook een rampenplan gevormd. Want dat is belangrijk, alle steden, festivals, noem maar op hebben een rampenplan, en ik, Lotte Vercammen, vanaf nu dus ook. Let goed op. Vanaf het moment dat er ook maar het lichtste onweer voorspeld wordt komt er iemand leuk bij mij logeren. Liefst iemand met de nodige gitaarskills of een uitgebreid arsenaal aan goede moppen. Die persoon is dan verantwoordelijk voor mijn afleiding, mocht ik wakker worden. Goed plan? Goed plan. Jullie mogen afwisselen, en wie blijft logeren krijgt ontbijt. Bovendien is het risico op nachtelijke interventies klein, want zoals de afgelopen jaren hebben uitgewezen, slaap ik eigenlijk overal door. Overal, behalve door deze nacht, en dat wil ik liever niet meer meemaken.

Zo, de tl-lampen zijn uit, de donder is weg, mijn angst staat op het internet, tijd om te slapen.
L




5.7.14

De Vesten vs. Artis

Het is vandaag zaterdag, en zaterdag betekent tegenwoordig Evy-dag, superdikke fundag en ooit-doe-ik-dit-met-de-vingers-in-de-neusdag: zaterdag is Start To Run-dag! Nu wil het toeval dat ik vandaag niet in het gebruikelijke Amsterdam was, en dus ook niet mijn gebruikelijke toertje rond Artis kon lopen. Het toeval wilde namelijk dat ik vandaag in good old hometown Lier was (het toeval werd daarbij trouwens een handje geholpen door de Lot, zoals ik mezelf wel eens durf te noemen), dus moest ik naast mijn gebruikelijke looproute ook mijn grenzen verleggen. Nu zijn er in Lier niet zo veel loopopties, het is er -ruw geschat- 1.

De stadsvest is voor Lierse lopers zoals de AA is voor alcoholisten (althans dat denk ik, want tot op heden ben ik nog niet bij een AA-meeting geweest, en als dat wel zo was zou ik het jullie nog niet vertellen, aangezien mijn blog niet bepaald anoniem is). Zo vind je er ten eerste al lotgenoten, want ja, tenzij je graag de ring afloopt en onderweg wat verse uitlaatgassen inademt, slalomt tussen marktkramers, marktgangers en ongecoördineerde boodschappenkarretjes vol vers fruit en kaas of aangestaard wordt door mensenkijkers op de terrassen, heb je eigenlijk geen andere keuze dan de vesten op te joggen.

Daarnaast krijg je er gegarandeerd steun, want mensen ontwijken lukt niet, en oogcontact mijden is lastig, aangezien je elkaar al van mijlenver ziet aankomen, niet in het minst door de fluorescerende accenten op sommige looptenues. Bijgevolg is een bemoedigende glimlach van een lotgenoot de standaard geworden. Soms zelfs geflankeerd door bemoedigende woorden, maar dat is waarschijnlijk enkel als je eruitziet alsof je elk moment van het pad af gaat zwalpen en ergens in een Nete terecht zal komen als niemand je wat moed inspreekt. Verder vind je op de vesten steevast de motivatie om verder te gaan, want er zijn (in mijn geval heel veel) mensen die sneller lopen, maar tegelijk krijg je ook het gevoel dat je echt heel erg goed bezig bent, want ja, er zijn altijd mensen die trager lopen.

Maar er is natuurlijk ook een keerzijde. Even wandelen onderweg? Geen bemoedigende glimlachjes meer voor jou, maar enkel scheve blikken. De Lierse lopers zijn onverbiddelijk. Het kan gaan van een verwijtende blik over ronduit uitlachen tot een teleurgestelde grimas van die positivo's die je een halve toer geleden nog moed toeriepen, want ja, je loopt in cirkels (allez, in 1 cirkel, in mijn geval), dus ja, je komt wel eens dezelfde mensen tegen waarmee je tijdens de vorige korte oogontmoeting toch een kleine band opgebouwd hebt. Het Start to Run-principe (efkes lopen, efkes wandelen) is er dus ofwel nog niet ingeburgerd, ofwel niet geaccepteerd, en dat maakt het lopen in Lier voor mij voorlopig nog moeilijk, want die teleurstelling in de ogen van mijn kersverse lotgenoten, die is bijna niet te harden.

Tot slot geldt natuurlijk zoals voor de AA geldt, ook dubbel en dik voor de stadsvest: het laatste, maar echt het aller- allerlaatste wat je wil is iemand bekend tegenkomen en meewarige of ronduit geshockeerde blikken moeten incasseren. En ook dat is moeilijk in een niet zo wereldlijke stad als Lier. Ik wil dus alle Lierse Lopers oprecht bedankten voor de steun en motivatie, maar ik denk toch dat ik de stadsvest weer inruil voor Artis. Apies zijn nooit teleurgesteld.

L