11.7.14

These are a few of my least favorite things

Had ik hier al eens vermeld dat ik vroeger heel erg bang was van vuurwerk? Zo ja, goed, dan weten jullie dat, zo nee: vroeger was ik heel erg bang van vuurwerk. Bij vuurwerk binnen een straal van 5 kilometer ging ik steevast heel hard huilen en ergens in een hoekje zitten tot het over was. En dan zwolg ik in onbegrip voor mensen die vuurwerk gingen opzoeken om er naar te gaan kijken, waarmee ik mijn familie bedoel. Bah, knallen, bah, lichtflitsen. Daarmee hangt samen dat ik ook geen echte onweerfan was. Nog meer onbegrip dus, voor mensen die zelfs naar onweer stonden te kijken (ja, Frank Deboosere, ik heb het over jou). Bah, nog hardere knallen, bah, nog fellere lichtflitsen.

Nu dacht ik, heden ten dage, dat ik daar wel over was. Met vuurwerk heb ik inderdaad minder moeite, dat is al bewezen -want je kan simpelweg niet in Lier wonen en Nieuwjaar vieren met een irrationele vuurwerkangst-, al ga ik het nog altijd niet vrijwillig opzoeken en zweer ik plechtig het ook nooit zelf af te steken. Ook vuurwerkstokjes kunnen bij mij op niet al te veel (lees: geen) enthousiasme rekenen, want ondanks het feit dat dat niet knalt zijn die vonken mij veel te dichtbij. Bon, vuurwerk, daar kan ik dus tegenwoordig tegen. En ik dacht dat dat voor onweer ook gold, tot vannacht. Ik vermoed dus eigenlijk dat ik met m'n slaapkop door elk onweer de laatste jaren ben heen geslapen. Tot vannacht. De nacht waarop Amsterdam onophoudelijk verlicht werd door bliksemschichten, als een klaslokaal waarin alle tl-lampen tegelijkertijd bijna kapot zijn, maar toch nog hun best doen om in leven te blijven. De nacht waarop bij elke donderslag een honderdtal vredig slapende stadsmensen opeens klaarwakker rechtop in bed zaten tot uiteindelijk heel de stad wakker was. De nacht waarop zelfs ik, slaper der slapers, niet door het onweer sliep.

Ik had fout gedacht. Ik heb nog steeds een gloeiende hekel aan onweer. Minstens een kwartier heb ik hier liggen staren naar mijn raam, zonder te durven bewegen, met in mijn hoofd alle noodscenario's die konden gebeuren. 'Wat als de bliksem zou inslaan en ons gebouw in brand zou vliegen? Eerst de badjas aandoen voor ik naar buiten ging? Maar die is in no time toch doorweekt, dus dat heeft niet veel zin. God, ik wou dat ik die regenjas had gekocht waarover ik vorige week in de winkel zo twijfelde, dan had ik iets om aan te doen bij de ongetwijfeld aankomende evacuatie!', en dat in alle mogelijke vormen, kleuren, geuren. Terwijl ik onophoudelijk pogingen deed om de seconden tussen bliksem en donder te tellen, want onmogelijk was, want ik kon ook niet ontcijferen welke lichtflits nu bij welke donderslag hoorde. Bovendien zou ik niet ver geraakt zijn, want de donder bezorgde mij een onophoudelijke, concentratieverslechterende bibber en bij elke bliksemschicht plakte ik zo goed als tegen mijn plafond. En we hebben een hoog plafond hier. Niet dat ik overigens iets geweest zou zijn met dat aantal seconden, want ik vergeet steeds wat dat betekent, maar het is een vorm van bezigheidstherapie.

Maar naast rampenscenario's bedenken en seconden tellen heeft er zich in mijn hoofd ook een rampenplan gevormd. Want dat is belangrijk, alle steden, festivals, noem maar op hebben een rampenplan, en ik, Lotte Vercammen, vanaf nu dus ook. Let goed op. Vanaf het moment dat er ook maar het lichtste onweer voorspeld wordt komt er iemand leuk bij mij logeren. Liefst iemand met de nodige gitaarskills of een uitgebreid arsenaal aan goede moppen. Die persoon is dan verantwoordelijk voor mijn afleiding, mocht ik wakker worden. Goed plan? Goed plan. Jullie mogen afwisselen, en wie blijft logeren krijgt ontbijt. Bovendien is het risico op nachtelijke interventies klein, want zoals de afgelopen jaren hebben uitgewezen, slaap ik eigenlijk overal door. Overal, behalve door deze nacht, en dat wil ik liever niet meer meemaken.

Zo, de tl-lampen zijn uit, de donder is weg, mijn angst staat op het internet, tijd om te slapen.
L




Geen opmerkingen:

Een reactie posten